vastvriezen

• Geluid:  vastvriezen    (hulp, bestand)

• vast·vrie·zen

• samenstelling van  vast  en  vriezen 

vastvriezen

1. ergatief door ijsvorming zijn beweeglijkheid verliezen

   • Zijn hand vroor eraan vast toen hij de brug zonder handschoenen aanraakte. 

   ▸ Er waren er die vertelden dat de nieuwe nylonkousen vast konden vriezen op de benen van de meisjes en dan los moesten worden gesneden.^[1]

• aanvriezen

• Het woord vastvriezen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vastvriezen" herkend door: