Naar inhoud springen

uitkeren

Uit WikiWoordenboek
  • uit·ke·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitkeren
keerde uit
uitgekeerd
zwak -d volledig

uitkeren

  1. ditransitief betalingen verzorgen, meestal door een instantie aan individuen
    • Zij kregen hun werkloosheidsgeld niet uitgekeerd. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]